Deze gearchiveerde website ‘George Minne’ wordt tijdelijk niet meer geactualiseerd. Bepaalde functionaliteiten (vb. gericht zoeken in de collectie) zijn hierdoor mogelijk niet meer beschikbaar. Nieuwsupdates over George Minne verschijnen voortaan op vlaamsekunstcollectie.be. Vragen over deze website? Neem contact op via info@vlaamsekunstcollectie.be.

Geknielden

Het motief van het knielen komt in het oeuvre van Minne voor het eerst voor in de beeldengroep Geknielde man en vrouw uit 1889. Opmerkelijk is de kwetsbaarheid en gelatenheid van de figuren, een houding die we ook terugvinden in de illustraties die Minne in dezelfde periode maakt voor de dichtbundels Serres chaudes van Maurice Maeterlinck en Mon coeur pleure d'autrefois van Grégoire Le Roy. De beeldengroep is ook bekend als Adam en Eva en zou dan het moment van onderwerping na de zondeval voorstellen. Minne vertrekt echter van de bestaande Bijbelse iconografie om algemeen menselijke gevoelens van lijdzaamheid en treurnis tot uitdrukking te brengen.

In zijn schetsboek van circa 1894-1896 zien we hoe Minne het motief van het knielen verder ontwikkelt en zoekt naar de ultieme houding als veruitwendiging van een complexe gemoedstoestand, waarin zelfbescherming, verinnerlijking en narcisme samensmelten. De schetsbladen tonen verschillende geknielde figuren: jongelingen, een knielend paar, treurende figuren en Johannes de Doper, die hij in 1895 verder uitwerkt in een sculptuur, waarvan het Museum voor Schone Kunsten van Gent zowel een gipsen als een arduinen versie bezit. In dat schetsboek zijn ook enkele tekeningen van jongelingen te zien als onmiddellijke voorbereiding voor De kleine geknielde uit 1896, het prototype van Minnes geknielde jongelingen. In dat beeld is reeds de typische houding vastgelegd van de geknielden rond de fontein: een jongeling met gebogen hoofd, geknield op een blok, met de armen gekruist over de borst, terwijl de handen hals en schouder omvatten. Voor De kleine geknielde stond naar verluidt ‘een tengere Vlaamse jongen model met een Johannes-de-Doper-gelaat'. Van het beeld bestaan versies in gips, brons en marmer. Zowel het Museum voor Schone Kunsten van Gent als het Museum van Deinze en de Leiestreek bezitten een marmeren versie van De kleine geknielde.

Ook voor De fontein der geknielden uit 1898 - ook wel Narcissusfontein genoemd - zijn een groot aantal studies bekend, zowel voor de geknielden als voor het ondersteunende waterbekken. In zijn atelier in Vorst werkt Minne vijf verschillende versies voor het waterbekken uit in gips. De eerste versie stelt hij tentoon in het voorjaar van 1899 bij de kunstkring La Libre Esthétique in Brussel. In 1900 toont hij een tweede versie in de Wiener Secession. Op foto's van de tentoonstellingen in Boedapest en Venetië zien we een bekken met slechts vier in plaats van vijf geknielden. Op de marmeren versie in het Folkwang Museum in Hagen - ontstaan circa 1900 en besteld door de Duitse mecenas Karl Ernst Osthaus - staan de sokkels van de beelden op de vlakke rand van het bekken opgesteld. In de versie van het Museum voor Schone Kunsten van Gent zijn de sokkels plastisch in het geheel van het bekken geïntegreerd. Het waterbekken van de Gentse versie ontstaat circa 1927-1930; de geknielden zelf dateren van circa 1905. Van de jongelingfiguur bestaan eveneens verschillende versies: op de Wiener Secession hebben de geknielden gestrekte voeten op de sokkels, die zelf in het bekken verzinken. Bij alle andere versies staan de sokkels bovenop het bekken en liggen de voeten over de rand van de sokkel gebogen.

Zoals voor de meeste werken uit Minnes symbolistische periode is ook de betekenis van De fontein der geknielden niet eenduidig. De decoratieve ritmiek van vijf identieke, in zichzelf gekeerde, tengere jongelingen, geknield rond een waterbekken, verleent het werk een zekere lichtheid en versterkt tegelijk de naar binnen gekeerdheid van de figuren, het zich nadrukkelijk afwenden van de buitenwereld. Met het waterbekken refereert Minne mogelijk naar de mythe van de halfgod Narcissus die verliefd wordt op zijn spiegelbeeld en daaraan ten gronde gaat. De beeldengroep kunnen we echter ook in religieuze zin interpreteren. Het waterbekken verwijst dan naar de Bron des Levens zoals we die ook op het Lam Gods van de Gebroeders Van Eyck terugvinden (1432, Sint-Baafskathedraal Gent). Een kleine studie van een preekgestoelte met aan de voet ervan een schets van De fontein der geknielden, toont hoe Minne De fontein, wellicht aanvankelijk, in een liturgische context plaatst. De naaktheid van de figuren suggereert echter een ruimere en meer universele betekenis waarin ontluikende seksualiteit en narcisme naast mystieke beleving een duidelijke rol spelen. De latere hernemingen van De fontein in de dertiger jaren missen niet alleen de strakheid van vorm, maar ook de complexe betekenis die de oorspronkelijke versie kenmerkt.

Het beeld van de geknielde jongeling, bekend als De geknielde van de fontein, is ook veelvuldig als zelfstandig beeld verspreid en is ongetwijfeld de sculptuur bij uitstek waarmee het werk van Minne vereenzelvigd wordt. Er zijn uitvoeringen bekend in gips, brons en marmer. Met zijn strakke, gestileerde lijnvoering en heldere vormvereenvoudiging loopt Minne hier vooruit op de kunst die rond en na 1900 in Wenen ontstaat. Naakte, uitgelengde figuren vinden we ook terug in het symbolistisch werk van Klimt, Schiele en Kokoschka, als vertolking van een nieuwe mystiek en een nieuwe religiositeit die eng verbonden is met erotiek en seksualiteit.

Met De kleine reliekdrager (KMSKA) uit 1897 en De grote geknielde (Wenen, Kunsthistorisches Museum) uit 1898 varieert Minne het thema van de geknielde jongeling. In De kleine reliekdrager, legt Minne meer nadruk op de religieuze context dan in De fontein der geknielden. De combinatie van het gebogen hoofd en het dragen van de reliek verleent het beeld een sfeer van berusting en religieuze ingekeerdheid. Voor deze voorstelling heeft de kunstenaar zich wellicht geïnspireerd op de Caryatide van Rodin. In 1929 maakt Minne een grotere en gespierdere versie. Hierin wijzigt hij ook de houding van de armen, waardoor de jongeling zijn gelaat achter de linkerarm lijkt te verbergen. Zowel het Museum van Deinze en de Leiestreek als het Museum voor Schone Kunsten van Gent bezitten een identieke, bronzen versie van De grote reliekdrager.

Helke Lauwaert