Deze gearchiveerde website ‘George Minne’ wordt tijdelijk niet meer geactualiseerd. Bepaalde functionaliteiten (vb. gericht zoeken in de collectie) zijn hierdoor mogelijk niet meer beschikbaar. Nieuwsupdates over George Minne verschijnen voortaan op vlaamsekunstcollectie.be. Vragen over deze website? Neem contact op via info@vlaamsekunstcollectie.be.

Religie

Christelijke thema's komen voor de Eerste Wereldoorlog in het werk van Minne nauwelijks aan bod. In die periode kiest de kunstenaar voor universele thema's, waarbij hij vooral een diepmenselijke emotie en expressie in zijn onderwerpen legt. Soms baseert de kunstenaar zich wel op christelijke thema's, bijvoorbeeld in De verloren zoon, Johannes de Doper of De drie heilige vrouwen. In 1908 ontstaat een welomlijnde groep tekeningen die stilistisch al verwijzen naar de tekeningen, ontstaan in Wales, en waarin de religieuze thematiek in een aantal ervan uitdrukkelijker naar voor komt.

In 1889 illustreert Minne de dichtbundel Serres chaudes van Maurice Maeterlinck. In twee van de illustraties treffen we de figuur van een kloosterlinge aan. Uit dat jaar dateert ook een minder bekend beeld van een rechtopstaande non met licht gebogen hoofd. Het verhalend karakter van het beeld houdt verband met de illustratie die Minne maakt voor het gedicht Âme de nuit uit Serres Chaudes van Maeterlinck. Het borstbeeld De biddende non uit 1894, beter bekend als Oraison, is vermoedelijk rechtstreeks geïnspireerd op een van de drie gelijknamige gedichten van Maurice Maeterlinck uit dezelfde bundel. De sfeer van deemoed en troosteloosheid in de eerste strofen van het tweede gedicht met die naam vinden we terug in het beeld van Minne.

Mon âme a peur comme une femme,
Voyez ce que j'ai fait, Seigneur,
De mes mains, les lys de mon âme,
De mes yeux, les cieux de mon coeur!


Ayez pitié de mes misères!
J'ai perdu la palme et l'anneau;
Ayez pitié de mes prières,
Faibles fleurs dans un verre d'eau.

...

De stilering en de nadruk op het grafische maken de sculptuur zeer verwant met de houtsneden die Minne dat jaar voor Trois petits drames van Maeterlinck vervaardigt. De schematisering van het gelaat en de handen verlenen het werk een pre-expressionistisch karakter.
Van De biddende non zijn verschillende versies in gips, hout en brons bekend. Het Museum voor Schone Kunsten van Gent bezit een versie in gips.

De figuur van een biddende non komt ook voor in een van de illustraties die Minne maakt voor Les villages illusoires van Emile Verhaeren. In een besloten tuin, een hortus closus, zit een biddende non geknield, terwijl de storm rondom haar de verleidingen symboliseert waarvoor ze zich achter het boek verbergt.

In de geknielde Johannes de Doper uit 1895 herneemt Minne de houding van het hoofd en de handen van De biddende non. Het gebaar is er een van gelatenheid en droefenis, eerder dan van gebed. Op de tekstrol voor hem staan de woorden: Fuit homo missus a deo cui nomen erat Johannes. In de grafische stilering en het golvend lijnenspel in het haar en in het gelaat van Johannes zien we al de invloed van de art nouveau en een zekere verwantschap met Toorop. Het beeld is uitgevoerd in gips en arduin, beide in het bezit van het Museum voor Schone Kunsten van Gent. Voor de figuur van Johannes de Doper maakt Minne verschillende voorbereidende studies. Daarin zien we hoe de kunstenaar vanuit de geknielde Johannes de verschillende varianten van geknielde jongelingen ontwikkelt.

In datzelfde jaar ontstaan schetsen voor de beeldengroep Drie heilige vrouwen bij het graf, die Minne dat jaar nog realiseert en waarin hij een moment van het lijdensverhaal van Christus uitbeeldt. Door de voorstelling echter te beperken tot de treurende vrouwen, valt het verhalend element weg en gaat het hier in de eerste plaats om de uitdrukking van algemeen menselijke droefheid. Het concept gaat terug op het type van de middeleeuwse pleurants. Naast verscheidene exemplaren in brons, waarvan het Groeningemuseum van Brugge er een in bezit heeft, zijn een aantal versies in gips en in hout bekend.

Een van de weinige vooroorlogse werken waarin Minne uitdrukkelijk een verhaal uit het evangelie uitbeeldt, is de houtsnede Het doopsel van Christus uit 1899. De prent maakt oorspronkelijk deel uit van de kunstmap Germinal die Minnes Duitse vriend en mecenas Julius Meier-Graefe in 1899 publiceert en in zijn Parijse galerie La Maison Moderne verkoopt. In 1900 exposeert Minne de prent bij de Wiener Secession.

In Minnes schetsboeken en studiebladen uit de jaren 1898-1900 komen nog andere religieuze thema's naar voor. Zo zijn van hem onder meer schetsen bekend voor een kruisweg, een kruisdraging en een kruisafneming. Zijn belangstelling op dat moment voor religieuze thema's heeft wellicht te maken met zijn verhuis naar Sint-Martens-Latem en met een mogelijke opdracht voor een kruisweg door pastoor van Wambeke, een man die op dat moment een grote rol speelt in de religieus symbolistische geest van de Eerste groep van Sint-Martens-Latem. Pas tijdens zijn verblijf in Wales zal Minne echter veelvuldig scènes uit het lijdensverhaal van Christus in beeld brengen, in het bijzonder de Eucharistische Christus, de Gekruisigde Christus en de Piëta.

Helke Lauwaert