De kleine geknielde
De figuur van de geknielde, in zichzelf gekeerde jongeling, boeide George Minne vanaf omstreeks 1889. In zijn beschrijving van Minnes woning in Vorst heeft Fierens-Gevaert het over “un jeune Flamand fluet, à visage de Saint-Jean-Baptiste” die model stond voor dit beeld. De kleine geknielde werd op twee verschillende voetstukken uitgevoerd, bij deze sculptuur gaat het om de volle sokkel. De fragiele figuur wordt naakt op de knieën voorgesteld waarbij de tenen over de sokkel naar beneden hangen. De bovenbenen en het bovenlichaam vormen een lichte kromme die afgesloten wordt door het licht naar beneden gebogen hoofd. De jongeling heeft de beide armen gekruist en in een beschermende houding om zijn eigen lichaam geslagen met de handen in de nek. De ogen zijn gesloten en het haar licht gekruld. De sculptuur is uitgevoerd in een sobere, lineaire vormentaal die eenzaamheid en verlangen uitdrukt. Het gaat om een stilering, gecreëerd op een ogenblik dat Minne in staat is afstand te nemen van het realistisch modelé ten voordele van een ritmisch-abstraherende vormgeving.
In 1905 groepeerde Minne vijf identieke geknielde jongelingen rond een bekken, de beroemde “Fontein der geknielden”. De geknielde jongeling bij het water herinnert daar aan de mythe van de halfgod Narcissus, die verliefd wordt op zijn spiegelbeeld en te gronde gaat aan het verlangen naar het onbereikbare object van zijn liefde. In de afzonderlijke versie van de geknielde jongeling komen deemoed en verinnerlijking sterker op de voorgrond en verlenen het beeld veeleer een religieus karakter.